Hantum in het begin van de 20e eeuw

Hantum in het begin van de 20e eeuw

Een rondgang door het dorp

door Tj. Kingma (1890 – 19??)

Ik zal een rondgang maken door 't dorp van die tijd en alle toen bestaande woningen en inwoners beschrijven voor zover ik ze me kan herinneren.

Vanaf de hoek bij de straatweg langs 't kerkhof noem ik in de Grote Steeg dan eerst 'n klein huis - 't staat er niet meer - met een schoorsteen waarop een ronddraaiende z.g. "gek". Hierin woonden Johannes Draijer en zijn gezin. Ik herinner me één zoon Wybe en twee dochters Geertje (Gjet) en Tsjitske. Wybe was in de herfsttijd als rietsnijder bezig voor mijn vader op stukloon. Gjet trouwde met 'n Holwerder, Jacob Schaap.
Als ik in later jaren de naam las van de bekende zanger Wybe Draijer dan dacht ik altijd aan Hantum.

Naast dit huisje stond een huis dat in tweeën bewoond werd. Aan de Grote Steeg-kant woonde Ids Dijkstra en zijn vrouw Maria Theresia Beijer. Wij zeiden Idse Mietsje. Drie kinderen waren er: Sake, die later bij het onderwijs was, Trijntje en Geertje.
In het andere deel, op 't westen uitziend, woonde toen Sybren Elgersma. Hij werd "Van Houten" genoemd (een soort scheldnaam).
Later woonde hier "lytse" Teake Westra, een oudgediende van de marine die in "de Oost" was geweest. Hij had in Hellevoetsluis gewoond. Zijn eerste vrouw was, meen ik, aldaar gestorven. Twee jongens uit het eerste huwelijk heb ik gekend: Teake, Theo genoemd, en Jan. Jan woonde later te Zaandam en hem heb ik vele jaren wel gesproken.

Aan de andere kant woonde naast ons 't gezin van bakker Velink. Hier waren acht kinderen, bij ons zeven. De vrouw van Velink, "Klaas Adriaan" werd ze genoemd, was een dochter van Jan Piers de Graaf uit de herberg aan de andere kant van het dorp. Haar woord had bij sommigen nogal wat "gezag". Ik herinner mij dat oude Steven van der Meulen, de bode op Dokkum met de hondekar - hij was ook koster in de kerk - als hij zijn gelijk in een kwestie bevestigd wilde zien, altijd sprak: "Klaas Adriaan seit 't ek". En dan was 't uit, verder geen commentaar.

Dan kwam 't snoepwinkeltje van "Jelle Maaike". Jelle de Vries z'n vrouw, een zuster van "lytse" Ids Dijkstra, die al genoemd is. Er was één dochter die lichamelijk gebrekkig was, "Griet Maaikes".

Hieraan grensde een woning bewoond door Ate en Aal en hun drie dochters. De achternaam kan ik mij niet herinneren. "Ate Aal" was baker. Bakster zei men. (Volgens meester Pennewijs uit de geschiedenis van Woutertje Pieterse is baker een naam voor een mannelijk onderwerp volgens de taalregel: woorden eindigende op "er" zijn mannelijk. Bakker, makker, rakker, baker, maker, raker.)
De drie dochters hadden op de zondagavond nog al eens bezoek van jongelingen uit andere dorpen b.v. uit Holwerd.
Ik heriner mij dat Ate op een zondagavond de gal overliep en 't gezelschap de straat op joeg, uitroepende: "It is hjir gjin hoerehûs!"

Op de hoek van de Grote Steeg - naast de bakkerij - toen van Haye van Dijk, woonde een alleenstaande man op jaren. Hendrik Bouma. Deze was een verwoed hengelaar en kon sterke verhalen doen. Hij kende het visserslatijn best.

Dan kwam in dit "woonblok' de bakkerij en de herberg, destijds bewoond door Haye van Dijk en Trijn. In dit gezin waren vijf kinderen: Jan, Gerrit, Douwe, Maaike en Aafje of Afke. Later woonden hier mijn oom en tante Diemer Lodewegen en Wietske van der Zee.

De twee woningen achter 't perceel van Velink en achter dat door ons bewoond, zijn in latere jaren gebouwd. Het laatst genoemde dateert van 1909 en werd toen bewoond door Rein Sietsma. Ik herinner mij nog dat ik bezig was met de betimmering van de woonkamer op 30 april 1909; de klok begon te luiden; er was 'n prinses geboren, onze tegenwoordige Prinses Juliana. Buurman Velink sprak z'n diepe teleurstelling uit dat 't geen prins was: dat kan ik me nog goed herinneren. Wat zou deze goede man genoten hebben in de jaren '60 bij de geboorte van al die prinsen in onze Koninklijke familie.

Nu steken wij, tegenover de herberg, de weg over in onze gedachten. Daar stond de smederij van Ype Stienstra. Ype en Trijn hadden drie jongens die tot mijn speelmakkers behoorden - de oudste twee dan - de jongste was van later datum.
In die tijd leefde de vader van Ype ook nog. Die had 'n eigen kamertje. Oude "baas Gosse" was een vooraanstaand man op kerkelijk organisatie-terrein.

De steeg naast dit huis heet "Wiegerssteegje". Hier woonde destijds Piet Wiegers Terpstra. Naar diens vader in de steeg genoemd, vermoed ik. Er was een zoon Klaas geheten die een mijner speelmakkers was.
Achter hun woning was nog een woonvertrek waar "Sjoerd Mina" woonde. De man, Sjoerd Kamminga, was veel van huis in 't buitenland. Mina Wilhelmina Beijer was haar volledige naam. 't Was een zuster van "Idse Mietsje", onze buurvrouw. De moeder werd "Cato Gjetsje" genoemd. Die was afkomstig, naar ik meen uit Overijssel en sprak 'n dialect uit die streken.
Mina had één dochter uit 't huwelijk met Sjoerd Kamminga, Ulkje genoemd, maar later werd er nog een dochtertje geboren, hoewel Sjoerd sinds lang niet in Hantum was geweest. Dit gaf uiteraard in 't dorp nog al enige deining. Een verversknecht van Stevens Minke, de weduwe van Stevens Smits, Sytse werd als vader gedoodverfd en verliet ijlings Hantum, waar de grond hem blijkbaar te warm werd. Mina vertrok later met haar beide kinderen en haar oude moeder naar 't nabij gelegen Brantgum, alwaar ze 'n tweede huwelijk aanging. Sjoerd was van haar gescheiden of inmiddels gestorven, dat kan ik mij niet meer herinneren.

Dan kwam de ververij, al genoemd, van de familie Smits. Hier waren drie jongens: Jochem, Bauke en Jan en naar ik meen één dochter.
Dan stond - aan de straat - nog 't huis waar Sjoek en Lysbet woonden. Sjoek Kamminga en Elisabeth van der Meulen. Daar was ik als kind in huis. Er was één zoon Gatse en één dochter Gepke. Deze laatste werd de vrouw van mijn vaders jongste broer Harm, en dus mijn tante. Naast hun in 'n kamertje woonden nog 'n paar oude dames, waarvan ik mij de namen niet meer herinner.
Later werd er op de hoek naast dit huis een nieuw huis gebouwd voor Sjoek en Lysbet.
Juffrouw Halma betrok toen met de genoemde oude dames 't oude huis.

Sjoek Kingma was "hounegiseler" in de kerk. Als men de roman van Abe Brouwer "De Gouden Swipe" leest, dan dient men te weten, dat "De Vrijhof" terug te vinden is in de boerderij even buiten Hantum aan de weg naar Brantgum, destijds bewoond door de fam. Beeking. In de figuur van de arbeider Bouke Hemminga kan men dan Sjoek Kamminga herkennen.
Het pad naast het huis van Sjoek en Lysbet droeg toen de naam "de Vleesmarkt".

Tegenover de familie Smits woonde Jan Wiegers Terpstra. Deze was daarvoor "zetmeijer" geweest op de tweede boerderij van Wassenaar op "De Vitse".
Er was een dochter: Tjitske - van mijn leeftijd - en twee jongens meen ik. Eén daarvan, Klaas, was erg bedreven in de omgang met tuigpaarden. Waarvan er bij Wassenaar en Hannema destijds heel wat werden gehouden.
Ik meen mij te herinneren dat hij op 'n ongelukkige wijze - door verdrinking in een sloot aan de "Lytse reed" - om 't leven is gekomen.

Dan woonde verder op de Vleesmarkt in die tijd, "Skeane Jabek" (zei men). Ik kan me hem heel goed herinneren, maar z'n achternaam is me ontschoten. Hij was koopman in allerhande waar. 'n Soort "bazar" was het.

Daarnaast woonde toen de schoenmaker, "Baas Pik" zeiden we. Ik ben er vaak geweest, maar weet me z'n naam niet weer te herinneren.

Dan kwam 't huis waar Geert Kleiterp woonde. Tjitske was de naam van z'n vrouw. "Geert Atsjes" werkte, evenals Sjoek Kamminga bij Beeking. Er waren twee dochters: Afke - die later met mijn moeders jongste broer Sipke trouwde en dus m'n tante werd - en Atsje die later trouwde wet Rense Vonk uit Ternaard.
Dan woonde daar ook een tijdlang Jitse Grijpstra met zijn groot gezin. Jitse Tjiets werd zijn vrouw genoemd, 't zal wel Tjitske zijn geweest. Later gingen ze op andere plaatsen in het dorp wonen, maar daarover straks, als ik aan die plaatsen toe ben. Er waren heel wat kinderen in dit gezin: Sytse, later een beroemd schapenscheerder, Zeimpe, die als jongen jarenlang met Jan Doekes Sijens op de wagen naar Dokkum reed en Siemen, op wiens verjaardag de vlag op de toren stond. Hij was geboren op 31 augustus 1890 en overleed nog niet lang geleden 80-jarige leeftijd; Jacob-Jaap zeiden we. En dan ook nog Harmen, Ytje, Janna en dan was er meen ik nog één jongere maar diens naam herinner ik me niet meer. Jitse "Vod", dat was z'n bijnaam, was o.a. paardeslager en ik neem aan dat het pad daar de naam "Vleesmarkt" van heeft gekregen.

Op de rand van de steile terpwand, die daar afdaalde naar het weiland vóór de "pleats" van Hannema, stond nog een dubbele arbeiderswoning en een hok. In de woning woonden vaste arbeiders van Hannema - ik herinner mij nog Lieuwe Woudwijk wiens vrouw Grietje een zuster was van Jitse Grijpstra. Zij liep vooral tegen Sint Nicolaas met grote manden koek, taai enz. langs de huizen in Hantum en ongeving. "Koekje Griet" werd ze genoemd.

Aan een zijpad van "De Vleesmarkt" stond ook nog een huis met klimop aan de oostelijke gevel. Daar woonde Ate Weinema. Deze liep met de bolkoer voor Bakker Velink in die tijd. Van hem herinner ik me 't volgende. Er stond in de Courant te lezen dat de volgende avond - 't uur stond erbij vermeld - bij helder weer een z.g. sterrenregen te zien zou zijn. Dat is: als een massa kleine meteorieten de dampkring der aarde passeert en door de wrijving met de lucht gaat gloeien. De baan en de looptijd van deze meteorieten zijn nauwkeurig bekend en 't kan dus tevoren worden aangekondigd als ze onze aarde passeren. Ate - die dit las en daarna sprak- zei zéér beslist: "Dat liege ze, dat bestjit net". Toen de volgende avond de "Sterrenregen" zéér mooi aan de avondhemel te zien was, gingen we naar Ate. "Ate kom der út. En sjoch sels dat it wier is." Maar Ate kwam niet naar buiten: "Jimme liege 't en wolle my der tusken nimme", was z'n bescheid.

Even ten westen stond nog een woning. Hier woonde Lolkes Terpstra. Z'n vrouw kan ik mij niet meer herinneren, maar wel zijn dochter Systske die even jonger was als ik ben. Deze Jan Lolkes was een "smout praeter". Er ging een verhaal dat op een keer, toen hij met een ploeg op het land werkzaam was, waarbij ook de reeds genoemde "Cato Gjetsje", weer een verhaal werd opgedist, wat Gjetsje deed uitroepen. "Jan Lolkes houd op. Jan Lolkes houd op, of ik mieg mij in de hosen". Dit op d'r Overijssels uiteraard.
Tegenover het huis van Jan Lolkes was de toegang tot de tuin van Klaas Velink. In 1903, dacht ik, werd ten westen daarvan een nieuwe arbeiderswoning gebouwd voor G. Beeking. Als één der bewoners van die woning herinner ik mij Anne Banga - die ook vele jaren als opperman bij mijn vader heeft gewerkt.

Nu gaan we weer even terug via de Vleesmarkt en Wiegerssteegje en komen dan bij de "pomp" naast de bakkerij van Bottema. Het gezin Bottema was groot, de meeste kinderen waren ouder dan ik ben. Ik herinner mij dat de vrouw was "Bottema's Grietsje", en dat er zonen waren, genaamd: Abraham, Izaäk en Jacob en voorts nog een genaamd Hotse. Dan waren er meen ik ook nog dochters, maar de namen van deze herinner ik mij niet meer. De jongste zoon Abraham - Bram - heeft later de bakkerij geëxploiteerd. Diens vrouw was, naar ik meen een Nauta uit Ternaard.

Naast de bakkerij van Bottema was de wagenmakerij van Jan C. Stelma. Deze Jan Christin en zijn vrouw Roelfke, alemede hun zoon Christiaan kan ik mij heel goed herinneren. In latere jaren hadden ze een winkel te Dokkum op de Grote Breedstraat vlakbij de Waag. Als knecht werkte bij Stelma Joh. Heidema, die later te Dokkum op de Koornmarkt t.o. de Grote Breedstraat een rijwielzaak heeft gehad.
Evenals de Bottema's waren de Stelma's gereformeerd. Het was in de dagen waarin Dr. Abraham Kyper als minister-president leiding gaf aan de regering van ons land. Bij veel bewondering viel er ook veel scherpe kritiek op het door hem gevoerde beleid te beluisteren. Het was Stelma's Roelfke, die vast geloofde in de ‘heiligheid’ van Kuyper.

Naast de wagenmakerij van Stelma stond nog een klein huisje, maar ik herinner me niet wie daar toen in woonde.

Nu steken wij daar de weg over naar het dubbele arbeidershuis van Siebe Bosch.
In het noordelijk deel daarvan woonden Rein en Akke. Rein Sytsma was vader van twee jongens: Jelke en Douwe en een dochter Tet genaamd. Deze is getrouwd met Johannes Knijft, een zoon van Hidde Knijft uit Brantgum - die aldaar wegwerker was en als onbezoldigd veldwachter (Stille Politie) fungeerde.
In later jaren - vanaf 1909 woonde Rein Sytsma, in het nieuwe huisje op het erf van het door ons in 1908 verlaten huis. Naast "Rein en Afke" woonden toen "Eibert en Symkje". De achternaam kan ik me niet herinneren. Later woonden die in de "Spokesteeg" naast Steven van der Meulen. Ze hadden ook gewoond in een woonschip liggende in de vaart bij Brantgum meen ik. "Eibert zonder neus" werd hij genoemd. Door een ziekte - een soort lupus - was dit deel van zijn gezicht geschonden.
In de loop van dit verhaal kom ik nog eens op Symkje terug. Naast dit dubbele arbeidershuis werd in mijn jongenstijd een nieuw huis gebouwd voor de fam. S. v.d. Lijn, waarin gevestigd werd het Hulp Post - Telegraaf - Telefoonkantoor.
De heer Van der Lijn was daarvoor gemeenteveldwachter te Hantum geweest. Ik meen dat er drie jongens in dit gezin waren: Albert en Bertus (Lambertus) en Jaap, waarvan er twee bij het onderwijs werkzaam waren.

Naast Van der Lijn stond een oud huis met een schuur, waarin "Lieuwe en Jetske" woonden. Lieuwe Hoekstra. Er waren naar ik meen drie kinderen: Dina, die ik als hulp van mijn moeder heel goed kende. Later is zij getrouwd met Gosling Heringa van Ternaard. "Gosling Pool" werd bij genoemd. Dan een zoon, "Lytse Lieuwe" of Lieuwe II, die later woonde aan de straatweg naar "De Tille". Diens zoon, Lieuwe III, heb ik 17 januari 1971 nog gesproken toen ik te Hantum de begrafenis van mijn vriend Douwe van der Meer bijwoonde. Later woonde in dit huis Jochem Smits. Achter dit perceel stond in mijn jeugd nog een klein huisje. Dat is afgebrand naar ik mij herinner. Wie er woonde is mij ontschoten. De naam van de jongste dochter van "Lieuwe en Jetske" was naar ik meen Lieuwkje.

Dan kwam de winkel van Pieter Cuperie. "Pieters Hinke" was de koopvrouw. Daar waren naar ik meen geen zoons - wel dochters. Het pad naast dit huis voerde nog naar enkele oude percelen: daar woonden Pieter Zoodsma en z'n vrouw Anna met hun gezin, en op 't eind van "De Lange Jammer" woonden nog "Taeke en Fok" Obma met hun beide jongens: Jan en Eibert.
Later is het huis van Pieter Zoodsma afgebroken en werd daar, ik meen in 1903, een nieuwe dubbele woning gebouwd.

In de eerste woning vanaf de straatweg gerekend, woonden "Ate en Aal", voorheen wonende in de Grote Steeg. In de tweede woning woonde Kees Stelma de schoenmaker - die de oude baas van de Vleesmarkt was opgevolgd. Hier waren haar ik meen twee kinderen: een zoon en een dochter.

't Volgende perceel was een, naar ik meen in 1904 gebouwd huisje bewoond door mijn oom en tante "Harmen en Gepkemoei". H. Kingma en G. Kamminga. Zij hadden geen kinderen en ik en mijn broers en zusters waren hier als kind in huis.

Dan stond op die hoek de smederij van "Baas Geale", G. Posthumus. Z'n vrouw heette Ietje. Ook dit echtpaar was kinderloos. Er was een aangenomen dochter, Grietje de Hoop. "Griet Geales" werd ze altijd genoemd. Ze is later getrouwd met Thijs van Duinen van de Hantumerhoek uit de herberg "De tinnen lepel". In latere jaren woonden ze naar ik meen in de omgeving van Dronrijp of Deinum.
Van de smidsknechten die bij baas Geale hebben gewerkt herinner ik mij nog Binnert Pekema uit Grouw en Wessel de Boer, die later een smederij had te Veenwouden. Binnert was met Griet verloofd, maar is helaas vroeg gestorven.

Naast de woning van Baas Geale was een wijde steeg en dan kwam het huis met schuur waar Jan van der Meer sr. en Hijke woonden. Hier waren 3 kinderen, allen veel ouder dan ik was. Jan: "lytse Jan Meerke" zeiden we, hij was in mijn jeugd met z'n latere zwager Douwe Riekeles Meinema beurtschipper en ze voeren regelmatig met hun beurtsnikschip donderdags naar Leeuwarden en keerden vrijdagsavonds terug. Dan was er een dochter: Doetje - die later met de reeds genoemde Douwe Riekeles Meinema trouwde. In mijn prille jeugd woonde ze als dienstmeisje in de pastorie. "Dominé's Duret" zeiden we. Dan nog een dochter Anna en twee zoons: Jense - die ik 17 januari 1971 nog heb gesproken op de begrafenis van zijn broer Douwe. Hij was toen 90 jaar en nog vitaal. En als jongste de reeds meerdere malen genoemde Douwe, die in januari 1971 op 87-jarige leeftijd is overleden.
Douwe heeft vele jaren bij mijn vader in het bedrijf gewerkt. Ik heb heel veel een hem te danken gehad. Hij was veelal mijn leermeester en wij trokken samen langs de verschillende werken. Op 1 augustus 1914 moesten wij beiden als dienstplichtige soldaten van het Regiment Genietroepen ons te Utrecht melden. Daar hebben zich onze wegen gescheiden. Ik keerde nimmer te Hantum terug als inwoner - ik heb zulks al gereleveerd. Douwe is Hantum tot z'n dood op hoge leeftijd trouw gebleven. In de loop der jaren bij een kort bezoek aan Hantum in mijn vakantie, heb ik hem nog vaak ontmoet - 't laatst meen ik nog in 1969.

In 't oude huis naast de familie Van der Meer, woonden in 't voorgedeelte - wat toen een klein winkeltje was - oude Tryntsje Loonstra, de moeder van Piebe die vlak tegenover haar woonde. In bet achterste deel woonde in mijn prille jeugd "oude Hidde" Smits. Later verhuisde die naar 't armhuis te Holwerd. Soms kwam bij wel te Hantum en logeerde dan bij mijn ouders. Hij was met hen bevriend. In zijn goede tijd haalde bij het afval van de houtbewerking uit onze werkplaats zoals spaanders.

Na "Oude Hidde" kwam in deze woning Jacob Zoodsma met vrouw en kroost te wonen. Anna, zijn vrouw - "Memke" zei Jacob steeds – fungeerde, net als "Ate Aal", als baker.

Het aangrenzende perceel werd bewoond door Douwe Jenses Terpstra. Zijn vrouw kan ik me vaag herinneren, Anna was meen ik haar naam.

Naast "Douwe Jenses" woonde destijds Douwe de Vries. Douwe Sjouk was zijn vrouw. Van de kinderen herinner ik mij goed Jan - die later trouwde met Gjet - Geertje - dochter van Anne Hiddes Smits, een zoon van "oude Hidde", hiervoor genoemd. Er was een
dochter Mintje, die van mijn leeftijd was.

In het huis daar tegenover woonde heel vroeger de dorpsveldwachter Keegstra. Later werd het bewoond door kleermaker Hoekstra. Diens zoons Jan en Marten herinner ik me heel. goed. Jan werd huisschilder en ging naar Leeuwarden, waar hij vele jaren werkzaam was bij de bekende firma Wits.
Marten ("Model 19..", altijd één jaar vooruit) was bij zijn vader in de kleermakerij werkzaam. Er was ook een dochter, maar die haar naam wil mij niet te binnen schieten.

In die tijd stonden er aan de straatweg naar "De Tille" minder buizen dan nu.
Tussen het huis van kleermaker Hoekstra en het naastbij gelegen dubbele arbeidershuis, waar destijds Louw Coré en Engel Banga in de ene helft woonden en Lieuwe Hoekstra - "Lytse Lieuwe" - met zijn gezin in de andere helft, stond toen niets. Het was een stuk bouwland.

Dan oostwaarts stond het "spultsje" van Riekele Meinema, waar later diens zoon "Klaas Riekeles" woonde.

Dan was er nog een stuk bouwland tot aan de Ternaarder Vaart.

Over de brug aan de vaart, ter noordzijde stond het dubbele arbeidershuis van Wassenaar's pleats. In later tijd woonden daar o.m. Jan de Vries - Jan Sjoukjes en Gjet hiervoor reeds genoemd.

Tussen het huis en de weg stonden grote oude hoogopgaande bomen.

Ik laat nu voorlopig de woningen en de bewoners van "Over de Brug" even rusten en keer terug tot de "Kom van het dorp".

Ter linker hand - voorbij de opslag aan de vaart, de los- en laadplaats der scheepjes - staat de boerderij waar in mijn prille jeugd Gosse Hannema woonde, wiens vrouw Nynke Koopmans was geheten. Ik kan mij nog best herinneren ' t overlijden van Gosse Hannema. 't Voermansbedrijf werd door zijn weduwe een tijdlang voortgezet met hulp van Jan Obma. Ik herinner mij nog hoe die voor mijn vader bouwmaterialen o.m. zand en steen vervoerde van de "opslag" naar achter ons oude huis. Als het werk klaar was kreeg hij steevast een borrel, "een brúntsje" zei Jan. Hij was daar erg tuk op.

Dan volgde destijds een open ruimte - bouwland - en belanden we bij de timmerzaak, waar in die tijd oude baas Albert Sinnema met zijn dochter Afke woonde. Later woonde daar de opvolger van oude baas Albert: Jurjen Postma.
Oude baas Albert heb ik reeds genoemd in mijn jeugdherinneringen. Een zoon van hem, Anne, was destijds onderwijzer te Wierum.

['t Toeval wil dat een kleinzoon daarvan getrouwd is met een dochter van mijn tegenwoordige buurvrouw in de verzorgingsflat Oranjewoud.]

Diens zoon, ook Albert geheten, is dus een achter-achterkleinzoon van de oude baas Albert, die ik in mijn jeugd heb gekend. Ik herinner mij nog levendig de consternatie die ontstond tijdens de viering van de grote onafhankelijkheidsfeesten in 1913 te Hantum, toen midden in de feestviering, tijdens het "Kûpkestekken", oude baas Albert, die toen 92 jaar was, zittende op de eretribune onwel werd en naar huis is gebracht; alwaar hij nog diezelfde dag kwam te overlijden.
Berber was getrouwd met Pieter Braaksma, later hoofd der openbare lagere school te Nes op Ameland. Dit was een in die tijd nogal op de voorgrond tredende persoonlijkheid die als medewerker aan 't Friese tijdschrift "Sljucht en Rjucht" van zijn pennevruchten velen deelgenoot maakte.

============
't Was in 1912 dat ik - toen 22 jaar oud - als uitvoerder van de bouw van een nieuwe woning van 't schoolhoofd van Nes met hem in aanraking kwam. Menige avond na 't werk kwam hij bij de keet waar de bouwvakkers bivakkeerden. Hij vergastte de mensen op smeuïge verhalen, waarvan vele nog in mijn herinnering zijn gebleven. Zijn onafscheidelijke Gouwenaar, een lange pijp, en bolhoed gaven het geheel een boeiend aspect.
Vele jaren later - precies gezegd in november 1967, dus 55 jaren later - was ik voor 't eerst sindsdien weer op Ameland.

Het in 1912 gebouwde "Schoolhuis" stond er toen nog onverlaten. (Ik nam er een mooie kleurenfoto van.) De kastelein in Hotel "De Jong" - voorheen Hotel "De Boer" (1912) - toonde mij een boekje met verhalen, proza en poëzie in het Nederlands en het Fries, naar ik meen van Meester Braaksma. Verhalen waarvan sommige mij bekend waren van 1912 bij de keet.
En in 't streekmuseum te Hollum werden, dia's vertoond, waarop de legendarische schoolmeester van Nes met bolhoed en gouwenaar stond afgebeeld.
De oudste dochter van Meester Braaksma, Roelfke - die van mijn leeftijd is - woont thans in Leeuwarden - Mevrouw weduwe Van Douwen-Braaksma. Enkele jaren geleden heb ik nog schriftelijk contact met haar gehad. Zij is inmiddels overleden.
============

Achter de vrij grote tuin, rond het woonhuis van Baas Albert Sinnema, kwam het oude "spultsje" van Pieter Boetsma. Boetsma was vlaskoopman onder meer. In het "bûthús" werd enig vee gehouden. Voor de "stjelp" was een vrij grote tuin met vele vruchtbomen, die in mijn jeugd nogal eens in de belangstelling stonden van de jongens. Wij waren wel eens bezig met het ongeoorloofde "hofzingen" in de herfst als de appels en peren rijp waren.
Boetsma leefde met een zuster, Eke genaamd. Zij kerkten zondags te Dokkum bij een gereformeerde richting, afwijkend van die op de Hantumerhoek. Vaak heb ik hen, in de tilbury zien wegrijden.

Ik herinner mij nog, dat naast de "stjelp" van Boetsma een groot hok stond, in gebruik bij De Graaf (Jan) die aan de overzijde der straat een herberg dreef. In latere jaren is daar een veldwachterswoning gebouwd, waar veldwachter Bouma in 1914 woonde.
Voordien was, naast die schuur - of hok - een open ruimte. Daarin een waterput, waarboven een stellage met inrichting voor het opdraaien van de emmer, waarmee het water werd opgehaald uit de put.

Daarnaast stond in die tijd een klein huisje, waarin woonden Jan Hayes van Dijk en zijn vrouw Maaike. De ouders van Haye van Dijk, die in de eerder genoemde herberg woonde. In 1904 werd op deze plaats het nieuwe huis gebouwd voor Haye van Dijk en zijn gezin, toen de herberg was verkocht aan Diemer Lodewegen.

Achter het oude huisje van "Jan Hayes Maaike" stond nog een huisje. Het "Eine hûske" werd het genoemd; daar woonden in die tijd Sjoerd de Jong en Minke; later Anne Banga en "Sjut", zijn vrouw.

Dan volgde een dubbel bewoond huis. Achteraan woonde toen Doeke Sijens en zijn vrouw "Doeke Boat" - de ouders van Jan Doekes Sijens, die een bodedienst op Dokkum had via Brantgum - Foudgum - Bornwerd v.v. zoals achterop de wagen stond vermeld. En ook van Gosse en Lammert die, naar ik meen beiden bij de politie dienden. Gosse was een tijdlang "onbezoldigd" of "stille" te Hantum. Zijn naam werd eerder in mijn jeugdherinneringen genoemd. Voor woonde, naar ik meen, destijds de weduwe Beijer. De moeder van reeds eerder genoemde Idze "Mietje" en "Mina" - officieel geheten Maria Theresia en Wilhelmina Beijer. "Cato Gjetsje" was ook de moeder van Hendrik Beijer die vele jaren als "Oostganger" in het voormalig Nederlands-Indië verbleef. Levendig herinner ik me nog diens thuiskomst na volbrachte diensttijd: "Hendrik myn jonge kom yn 'e hûs, de kofje is ré en de bôle stiet op 'e tafel!"
De vader van Hendrilk heb ik niet gekend, zijn voornaam is mij ook niet bekend.

Voor de ramen van die twee woningen was een "Kampke" zoals wij het noemden. Doeke Sijens 'Kampke" waar het paard of de hit van Jan Doekes, de karrijder, in liep.
Aan de overzijde van de straat stond destijds een dubbele woning, het voorste deel werd bewoond door de weduwe van een voormalige dorpsveldwachter, Bekker genaamd. Zij was naar ik meen een "Stedsjer", sprak in elk geval geen "Boerefries" en werd Bekkerske genoemd. Als baker was zij in vele families werkzaam geweest. Naar ik meen ook wel in ons gezin. Van haar zonen herinner ik mij Johannes en Daniël.
Later is op die plaats - in 1903 naar ik meen - een nieuw huis gebouwd voor Douwe Riekeles Meinema, die toen in het huwelijk trad met Doetje van der Meer - reeds eerder genoemd. Ik was toen een jongen van 13 jaar en herinner mij de bouwerij zeer goed.
In het zonnetje op een stapel metselsteen zaten twee oude mannen in druk gesprek: oude Jan Haye van Dijk en oude Hedzer Dijkstra. De vader van "lytse" Ids Dijkstra, onze buurman uit de Grote Steeg, die later als wegwerker in dienst der gemeente trad. Jan Hayes sprak over het nieuwe huis in aanbouw en Hedzer vertelde van de 10-daagse veldtocht, die hij had meegemaakt naar werd gezegd. Ze waren allebei stokdoof, maar redeneerden er druk op los.

Achter dit huis was nog een woning, grenzende aan de later te noemen schuur met veestalling van Klaas Velink (Grote Klaas). Deze woning werd toen bewoond door Sieds Benaris. Een toen al bejaarde man. Of Benaris zjn achternaam was of een verbastering van Benardus-zoon is mij niet bekend.

Dan kwam het huis bewoond door Theunis van Dijk en zijn vrouw Dieuwke. Inwonend was een broer, Meinte van Dijk die brievengaarder was. Het hulppostkantoor was in mijn prille jeugd in dit huis gevestigd. Theunis van Dijk had vele dochters. Ik herinner mij Sijke - getrouwd met Hense Dorenbos - huisschilder en een tijdlang postbode. Dit gezin komen we in dit verhaal nog tegen. Dan Doetje - die een tijlang mijn moeders hulp was. Zij trouwde later en vertrok toen naar Groningen. Voorts Jeltje, die naar ik meen ongehuwd is gebleven. In later jaren was zij brievengaardster te Brantgum. En dan nog Trijntje, die getrouwd was met Wytse Hoogeveen, die als timmermansknecht een lange tijd bij mijn vader in dienst was.

Bij de bespreking van de oude boerderij op de terp, bewoond door Pieter Westra heb ik over het hoofd gezien, dat in het voorste deel van de woning vóór deze boerderij destijds het gezin van Wytse Hoogeveen woonde. Er waren vele kinderen. Een der jongens had de bijnaam "Generaal Duller" het was in de tijd der Zuid-Afrikaanse Boerenoorlog.

Naast het huis van Theunis van Dijk en dat van Sieds Benaris was een brede steeg aan het einde waarvan de grote schuurdeuren van het oude spul bewoond door Klaas Sjoerds Velink (Grote Klaas). In die steeg was ook, een deur die toegang gaf tot de veestalling. Het gezin van Klaas en Afke bestond uit drie zonen en een dochter. Een der jongens Sjoerd was geestelijk zwaar gehandicapt. Ik kan mij heel goed herinneren dat in die tijd de belasting voor het gezin - voor de moeder in het bijzonder - onvoorstelbaar groot was. Dan een zoon Pieter, later trouwde deze met de jongste zuster van mijn moeder en werd hij dus mijn oom. Zijn kinderen, dus mijn neef en nichten - Klaas, Aukje, Afke en Doetje - zijn naar ik meen allen nog in leven (Afke is in 1978 overleden). De dochter Renske was van mijn leeftijd gelijk met mijn oudste zuster Aukje - die in 1914 trouwde met Waling Peenstra en vele jaren in Holwerd een slagerij hadden. Renske Velink trouwde met Wybren Epema van Holwerd en deze heeft als waterbouwkundig opzichter van de Provinciale Waterstaat van Friesland vele jaren in de buurt van Hindelopen in een oud monumentaal huis - tegen de Zeedijk gebouwd - gewoond. In latere jaren woonde dit gezin weer in Hantum. Renske is daar overleden naar ik meen en Wybren vertrok naar elders.

Douwe Velink bleef Hantum getrouw. Na zijn huwelijk heeft hij lang gewoond op de reeds beschreven boerderij, destijds bewoond door Gosse Hannema - later Klaas Sjoerds Velink. Betrekkelijk kort geleden las ik in de Leeuwarder Courant van zijn overlijden.
"Klaas Afke" was van Hantumhuizen afkomstig. Het was een zuster van Harke Hiemstra - deze had als bijnaam "Harke Skyt" - kan ik mij herinneren. Een dochter van Harke Hiemstra, Ienske was getrouwd met Gosse Stienstra - reeds eerder genoemd - de oudste zoon van Ype Stienstra en Trijntje Huzinga.
Gosse heeft vele jaren in Brantgum een smederij gehad. Voor enkele jaren las ik, ook in de Leeuwarder Courant zijn overlijdensadvertentie.
In het grote huis, waar de woning van Klaas en Afke zich bevond, was een afzonderlijk deel bewoond door de weduwe van Anne Hiddes Smidt, naar ik meen.

Naast dit pand volgde - tegenover de Openbare Lagere School een dubbel woonhuis - het werd in de eerste jaren dezer eeuw bewoond door het gezin van mijn oom Harm Kingma en diens vrouw Gepke Kamminga en daar achter "Rein Lieuwes" en een dochter - de achternaam herinner ik mij niet goed - ik meen van Sijtsma.

Vervolgens belanden wij achter de reeds genoemde school bij het huis van de "bovenmeester". Dit werd - na meester Beetsma - bewoond door meester Anne Deijma en diens vrouw Jeltje Sinnema. Zij waren vanuit Wierum, naar Hantum overgekomen, toen meester Beetsma gepensioneerd werd. Er was een zoon Jan. Die heeft als schoolhoofd in Hardegarijp gewoond en daarna had hij een belangrijke functie in de organisatie van de Algemene Friese Levensverzekering Maatschappij.

Aansluitende bij de steeg naast de woning van mijn oom Harm, was het perceel waarin destijds Hense Dorenbos en zijn gezin woonden. Baas Hense was dorpsverver en tevens - zoals reeds vermeld een aantal jaren postbode. Zijn vrouw Sijke was - het werd reeds genoemd - een dochter van Theunis van Dijk, het was een groot gezin. Hense baas kwam uit Leeuwarden en sprak Stadsfries: "Ljouwerters". Hij was een zeer beweeglijk man en speelde een voorname rol bij feestelijkheden - o.a. ook kaatswedstrijden.
Ik zou tal van anekdotes - waarin kernachtige uitspraken verwerkt - van hem kunnen vertellen. Zo b.v. als iemand er voor haar doen eens heel keurig uitzag het gezegde: "It is nou krekt 'n bitsje bijholpen en ien keer oer". Duidelijk een echte verversterm.

Grenzende aan de woning van Hense Dorenbos was het woonhuis met de kruidenierswinkel - waarin "Vergunning" (maar niet per glas) - van Hermanus Everts Glas. Diens vrouw Renske Rintsjema geheten - bij ons genaamd "Manus Rinske" - was een moeilijk mens om mee om te gaan. Ik kan me nog herinneren dat één van mijn vaders timmerlieden, werkzaam aan de verbouwing in het pand van "Manus Glas", zich bij mijn vader vervoegde met de mededeling dat hij het vertikte om daar langer werkzaam te zijn. Als de baas geen ander werk voor hem had dan vertrok hij. En toch was deze man zéér geduldig geweest, hij had al heel wat moeten meemaken voor hij tot dat besluit kwam.

Deze timmerman was de later in West-Dongeradeel bekende Wadner Colman, afkomstig van Holwerd. Hij is lid van de Raad van deze gemeente geweest en op betrekkelijk jonge leeftijd overleden. "Manus Glas" was voor die tijd ook zeer actief als er verkiezingen, in het bijzonder voor de Gemeenteraad plaatsvonden. Ik herinner mij nog hoe hij opgetogen over de uitslag der gehouden stemming uitriep "Wy ha 't won".
Een broer van "Manus Rinske" woonde, naar ik meen, in Dokkum en was nogal bespraakt naar ik mij herinner. Was er in "Eureka" één of andere politieke vergadering met debat: steevast voerde Rintsjema het woord.

Wij zijn nu weer beland in de "Grote Steeg". In een kleine woning naast de winkel van "Manus Glas" woonde de oudste inwoonster van Hantum in die dagen: de weduwe van Pier de Graaf, Adriaantsje Beppe. Zij is bijna 100 jaar geworden. 't Was de moeder van Jan de Graaf en de grootmoeder van "Klaas Adriaan", de vrouw van onze buurman, de bakker Klaas Hendrikus Velink.

Op de hoek van de "Spokesteeg" volgde dan een oud huis bewoond door Louw Benaris - een broer van de reeds genoemde Sieds. In later jaren werd dit huis afgebroken en werd een nieuw huis, waarin een ververswerkplaats gebouwd. Aanvankelijk kwam hierin de reeds beschreven Hense Dorenbos te wonen; later opgevolgd Klaas Everts de Vries.

Nu begeven wij ons in de "Spokesteeg". Het eerste, vrij nieuwe pand werd bewoond door Steven van der Meulen. Zijn vrouw Minke heb ik nauwelijks gekend. Een dochter Dirkje verzorgde de huishouding.
Steven was karrijder - met een hondenkar - en onderhield een dagelijkse dienst op Dokkum. Hij was ook in die stad vele jaren een bekende persoonlijkheid. Voorts was hij klokkenluider, en moest drie keer daags: 's morgens 8 uur, 's middags 1 uur en 's avonds 6 uur de torenklok luiden. Bij zijn ontstentenis was Dirkje klokkenluidster. Hij was niet altijd even precies op tijd met die klokkenluiderij. Het was wel eens iets te vroeg en soms - en dat vonden de boeren niet erg, zei men - enkele minuten te laat. De verklaring was dan "Steven heeft onderweg van Dokkum enkele minuten verloren. Alleen al over Steven zou haast een boek volgeschreven kunnen worden. lk zal daar maar van afzien.
In mijn herinnering ruik ik nog de stank die je tegemoet kwam bij de opening der deur waarachter de karrehonden hun verblijf hadden. Onbegrijpelijk dat zulks te verdragen was door de bewoners van het huis, dacht je dan.

Naast Steven van der Meulen. stond in de Spokesteeg een dubbel woonhuis - vlak tegenover de ingang van het "lokaal". Achterin de tuin der Hervormde Pastorie gebouwd, waarin de Catechisaties en de zondagschoolsamenkomsten werden gehouden.
In die woning hebben naast Steven later gewoond de reeds eerder genoemde Eibert en Symkje, voordien wonende in de arbeiderswoning van Siebe Bosch, aan de weg naar Ternaard. Wie in de andere helft woonden herinner ik mij niet meer goed, waarschijnlijk Jan Coré's Antje die we verderop in het verhaal in een andere woning ontmoeten.

Het dan komende perceel werd lange tijd bewoond door Jan Dijkstra. "Malle Jan" in de wandeling genaamd. Zijn vrouw was Trijn. Er was een dochter Fokje en een zoon Pieter. Fokje kreeg nog al eens bezoek van feinten uit de omgeving, van Holwerders in het bijzonder. Pieter is naar ik me herinner in Duitsland omgekomen. "Malle Jan" werkte lange tijd bij mijn vader als opperman. Over zijn figuur en doen en laten zou ik een afzonderlijk verhaal kunnen schrijven.

Het aangrenzende woonhuis was achter de herberg van Jan Piers de Graaf gesitueerd. Ik herinner dat daar gewoond hebben Pieter Zeepma en zijn vrouw. Pieter was een broer van de vrouw van Jitse Grijpstra - "Jitse Vod".
Later hebben daar gewoond Keimpe Grijpstra, de tweede zoon van genoemde Jitse en diens vrouw Mintsje, die afkomstig was uit de Ferwerder Rijp (tussen Blija en Ferwerd). Haar vader had de bijnaam "Ale Kikker".

Dan kwam de herberg met slagerij van Jan de Graaf. De slagerij werd gedreven door een zoon Pier. Wij allen noemden hem "Pierom". Hij was vrijgezel, broer van de vaker genoemde "Klaas Adriaan" en dus een echte oom van haar kinderen.
Toen ik een schooljongen was waren Jan Piers de Graaf en zijn vrouw Antje Boersma al bejaarde mensen. Wij noemden haar "Antsje Beppe". Het was een groot gezin geweest, maar in mijn jeugd waren de meesten al "uitgevlogen". Van de dochters is Adriaantje al genoemd. Dan waren er nog Catharine en Romkje, "Muoike Tine" en "Muoike Pomme". Naar hen genoemde tantezeggers leven nog en zijn nu hoog bejaard. Ik sprak hen op 26 mei 1979. Van de jongens - mannen toen al - heb ik behalve de reeds genoemde Pier, ons aller Pierom, gekend Auke en Hylke en voorts waren er, meen ik, nog een Sybe, die in Holland woonde en een Jacob, maar die heb ik niet gekend.
Auke werkte in 1905 bij mijn vader, toen de stelphuizing, waar destijds Jelle Miedema op kwam te wonen, werd gebouwd - vlak bij de Hantumerhoek. Het was in de tijd van de oorlog tussen Rusland en Japan; tijdens het schaftuur in de keet werd daar zwaar over geboomd. De reeds genoemde Jan Dijkstra, "Malle Jan", voorspelde de overwinning der Japanners. Hij heeft gelijk gekregen.

Tegenover de herberg en tegen het genoemde lokaal, verrees nog een woonhuis, bewoond door Jan Terpstra, genoemd "Jan Jaantsjes" ter onderscheiding van de vele andere Jan Terpstra's in het dorp woonachtig. De vrouw heette Pietje; er was een zoon ook Jan geheten en die werd "Jan Pietsjes" genoemd.

In latere jaren - ik had Hantum al verlaten - woonde hier de familie Brouwer - de stratenmakers - voorheen wonende aan het Noorderbolwerk te Dokkum. De zoon Abe, de latere schrijver, heeft in die tijd neem ik aan, de stof vergaard voor zijn prachtige "Gouden Swipe".

Gaan wij verder de "Spokesteeg" door dan komen wij bij een vrij nieuw uitziende dubbele woning. In de zuidelijkste helft woonde lange tijd de kleermaker Hoekstra, met zijn gezin. De zoon Marten was ook kleermaker in het bedrijf van zijn vader, terwijl de oudere zoon Jan verver was te Leeuwarden, bij de firma Wits. Dat gezin werd al eerder genoemd naar aanleiding van de plaats waar zij later woonden. Later woonde in dit huis de dorpsveldwachter Frans Boersma. Over deze schilderachtige figuur zou ik menig anekdote weten te vertellen. Zijn smeuïge taal (Ljouwerters) gaf aan die verhalen ook een bijzondere glans. Het verhaal zou te lang worden als ik het deed.

In de andere helft van dit dubbele huis woonde destijds de weduwe van Freek de Graaf: "Freerke Trijn". Wijlen haar man was een broer van de eerder genoemde kastelein Jan de Graaf. Er waren drie kinderen: een zoon Pier en twee dochters Doetje en Adriaantje.
Doetje was naaister - skroar - en kwam vele jaren als zodanig mijn moeder te hulp om het gezin "netjes" te houden. Ik kan mij haar nog levendig herinneren. Zij is later naar Spannum verhuisd, alwaar zij een functie aanvaardde bij het handwerkonderwijs voor meisjes. Adriaantje kwam na het huwelijk van Doetje van der Meer met Douwe Riekeles Meinema, als dienstbode op de pastorie van Ds. Kloosterman.

Achter dit huis grensde de grote tuin van de pastorie - ernaast was een steeg, aan het einde daarvan, tegen de afscheiding der tuin, stond een openbare pomp die goed water gaf.

Dan zijn we beland bij het hok. Ook dienst doende als slachtplaats van Jitse Grijpstra met daarvoor diens woning.
Aan de andere kant der steeg treffen wij aan na de woning van Jan Braaksma - een klein huisje, waarin naar ik meen een tijdlang Jan Hyes Maaike heeft gewoond.
Daarnaast een dubbel huis bewoond voor de ene - zuidelijke - helft door Harke Banga en Dieuwke met hun nog inwonende zoon Jan. Dit waren de ouders van Anne Banga en Frans Banga. Onder meer deze beiden hebben in mijn herinneringen nog een ruime plaats en het zou mogelijk zijn meer dan één geschiedenis te verhalen, waarin één van hen, of allebei een grote rol hebben gespeeld. Er was ook een dochter, die getrouwd was met Lou Coré, Engel genaamd meen ik.

In de andere helft woonde een tijdlang de weduwe Coré. Later woonde zij in een der andere woningen op dit buurtje.

"Ouarke" - afgeleid van "Oarre Mem", (Beppe, grootmoeder) werd ze genoemd. Zij had behalve de reeds genoemde zoon Lou en de dochter Hitje nog een paar dochters, waarvan ik me de naam goed herineren kan: Anna, "lytse Anna" en Johanna, "Hanne". Deze twee dochters waren lange tijd in dienstbetrekkingen in Holland. Hanne trouwde met een onderofficier van de Genie uit Utrecht: Hendrikus Hazelhorst. Voor zij naar Utrecht vertrok was ze een lange tijd mijn noeders hulp. Ik vond het altijd een lief meisje.

Het toeval wilde, dat toen ik in 1910 mijn dienstplicht moest vervullen, ik terecht kwam bij het regiment Genietroepen te Utrecht en daar in aanraking kwam met onderofficier - fourier - Hazelhorst en met diens vrouw en kind. Hanna heeft mij in die tijd als een tweede moeder opgevangen en ik bewaar aan haar en ook aan haar man nog steeds - na meer dan 65 jaar - de allerprettigste herinneringen. Ik heb toen "lytse Anna" ook nog vaak bij haar zuster ontmoet. Dan werd er uiteraard meest over "Hantum en zijn bewoners" gepraat.

Op de hoek, "op de Underbuorren" stond nog een vrij groot dubbel huis. Jitse Grijpstra heeft daar ook vele jaren in gewoond. Voor hem woonde daar een ander gezin waarvan mij de naam is ontschoten. Er was een pleegzoon bij inwonend, Jan Krol geheten. Ik herinner me dat hij een tbc-lijder was en niet oud is geworden. Naar ik meen werd de pleegouder "Grote Dirk" genoemd.

De andere helft van deze woning was bewoond door Anne Harkes Bergmans - "Anne Mantsje" bijgenaamd - meen ik mij te herinneren. Later woonde daar de weduwe Coré, hiervoor reeds genoemd.

Het huis van Jitse Grijpstra werd reeds beschreven - op de hoek aan 't eind der Spokesteeg.

Daarnaast was nog een huis bewoond door Piebe Loonstra en zijn gezin. Er was een zoon, die aan toevallen leed en naar ik meen door verdrinking om het leven is gekomen, Hendrik was zijn naam.

Aansluitende aan dit huis was er nog een bewoond door Johannes van der Ploeg - die ik mij herinner als wegwerker in gemeentedienst. Er was een dochter - Berber genaamd - die trouwde met Jasper Wiersma - een zoon van Roel Wiersma van de Hantumerhoek.

Wat de "kom" van het dorp betreft ben ik nu "rond" geweest.